Over de mogelijkheden van een marathon

Tekst voor de opening van een Marathon Theaterjournalistiek in het Theater Instituut Nederland, Amsterdam


Peter Sloterdijk, Duits filosoof, komt te vertellen over drie kooplieden staand op de Rialto-brug. Een van hen is Antonio, de Koopman van Venetië, die verklaart: "I know not why I am so sad." Z'n vriend suggereert: "Verliefd misschien?" Nee, denkt Antonio, zo eenvoudig is dat niet. De tweede waagt een hypothese: Je bent treurig omdat je Koopman bent. Omdat je je hele vermogen in een schip hebt geïnvesteerd en je peinst over wat er allemaal met dat geïnvesteerde geld zou kunnen gebeuren. Ook dat is het niet. Antonio legt uit dat hij z'n kapitaal gediversificeerd heeft, dat het hele bezit niet louter is gebaseerd op z'n inkomsten van dat ene jaar. Sloterdijk suggereert dat Shakespeare zich er met een caprice van af maakt, met het antwoord van een nar: Laten we dan zeggen dat je treurig bent omdat je niet vrolijk bent. Sloterdijk komt tot een andere conclusie: "De moderne sociale psychologie gaat een stap verder: je bent treurig zou ze zeggen, omdat je behoort tot een cultuur die het gevoel voor goed en kwaad is kwijtgeraakt sinds zij zich niet langer op waarden maar op wensen is gaan oriënteren. In het kapitalisme", zo herinnert ons Sloterdijk, "wordt de mens geïnterpreteerd als wezen dat niet door waarden maar door wensen wordt geleid."  (1)

'Wensen' gaan over dingen die je niet hebt maar ze wel wil zien te krijgen, ze met geëigende dadendrang wilt verwerven. Waarden dat zijn naar mijn mening zaken die je niet voor wensen inlevert, maar die je telkens opnieuw probeert vast te stellen door goed om je heen te kijken om er beschouwelijk kond van te doen en vooral om er inhoud aan te geven. 'Waarden' je bewust te zijn, ze in stand houdend of als dat al te ingewikkeld wordt andermaal formulerend. Dat is wat anders als ze willens en wetens verkwanselen. Dat doet Rick van der Ploeg al voor ons. Ziezo, we zijn weer thuis, ook al benoemen we het kader voor de gelegenheid een Marathon Theaterjournalistiek.

Kan het wat ruimer, kan dat kader wat opgerekt? 9 december 1997 - hij is dan net weer uit het ziekenhuis - 'deed' Vaclav Havel zijn State of the Union waarin hij een beeld schept van wat hij Tsjechië toewenst. Hij vat het nog eens samen in tien punten waarvan het tiende aldus begint: "I have left culture to the end not because I consider it to be some superstructural 'icing on the cake', but for precisely the opposite reason. I consider it the most important of all. ... I am not thinking of culture as a separate sphere of human activity, such as caring for heritage sites, producing films, or writing poetry. I mean culture in the broadest sense of the word - that is, the culture of human relationships, of human existence, of human work, of human enterprise, of public and political life. I refer to the general level of our culture. I am afraid it is here that we have our greatest debt to pay and have the most work ahead of us."  (2)  Daarmee is theater, en zijn al die andere kunstuitingen, geplaatst midden in het leven, en bijna als vanzelfsprekend niet als produkt, niet als hebbedingetje wat je je wensen kunt, maar als waardebepalend item op een agenda waarvan de realisatie nog veel werk vereist. Dat is van levensbelang. Maar steeds minder makkelijk herkenbaar.

John Darling is een acteur, een performance kunstenaar, een geluidsjager, een voormalig lid van de Engelse People Show, iemand die nog niet zo lang geleden de boodschap kreeg dat hij ruwgeschat nog zo'n tien dagen te leven had. Het is anders gelopen. De behandeling die hij voor kanker kreeg was tegen verwachting in succesvol, en na veel pijn en duizend angsten overwonnen te hebben werd hij genezen verklaard. Hij besloot vervolgens dat te vieren door in eigen beheer, ook zonder dat hij daar de fondsen voor had, een bundel van 66 gedichten uit te geven waarin het gevecht om het leven wordt verwoord en gevierd. Om vervolgens een aantal plekken en de mensen op die plekken te gaan bezoeken die voor dat leven van belang waren geweest. Zo kon het gebeuren dat hij op DasArts verscheen met een krakkemikkige, tochtige, behoorlijk lawaaierige MG - zo'n 'racing green' classic, om ook mij een exemplaar te overhandigen en van de gelegenheid gebruik te maken me nog maar eens diep in de ogen te kijken. Op de pagina waar gemeenlijk een opdracht staat, vinden we: "to die, and never have expressed what it was to live, is to do just that..."  (3)  Dat besef, en die urgentie wens je eigenlijk het onderwerp van cultuur, en de journalistieke bekommernis ook wel toe.

Over theaterjournalistiek is ons veel bekend. Op tal van symposia, zo eens in de twee jaar, wordt daar uitputtend over gediscussieerd. Zo weten we dat het vak nogal ingewikkeld in elkaar zit. Niet alleen moet je goed kunnen denken, de gevolgen van dat proces moet je ook nog inzichtelijk, communicatief weten op te schrijven en wel op basis van wat je voordien hebt bekeken. (Nog beter zou zijn al kijkend beleefd, maar dat is op het randje van 'overvragen'). Het publicitaire medium, krant of weekblad, wil vooral eenvoudige taal. Zo het even kan ook smeu'g en to the point. Objectief in z'n berichtgeving en niet te lang. Voorlichtend van karakter, het gaat immers vooral om het publiek, de lezers, en die willen een lekker stukje want anders lezen ze niet. En als het toch over theatrale gebeurtenissen moet gaan, dan heeft de benadering hoe je een avontuurlijke beschrijving van een uitslaande brand geeft de voorkeur. De suggestie, hier vandaag als thema opgevoerd, dat er mogelijkheden zijn voor een schrijfvorm van het essay wil ik tegen die achtergrond wel als bemoedigend zien. Nog even afgezien van de wat al te gemakkelijke woordspeling waarachter de activiteiten van vandaag schuil gaan. Kijken is de kunst niet alleen. Denken mag ook en dient aangemoedigd te worden...

Dirk Lauwaert suggereert dat "denken een activiteit is die volgens een esthetisch patroon verloopt. Dat esthetische is minder triviaal en misplaatst dan het lijkt. Immers het gaat om de wijze van aanspreking, om de manier waarop men het belang van het onderzochte object aanbrengt. Die vorm moet aangepast, mooi, overtuigend, elegant en subtiel zijn. Kennis heeft altijd met stijl te maken: de manier waarop men kennis doet ontstaan en verder laat bestaan. Een inzicht is te kostbaar, want te zeldzaam, om het in een morsig boterpapiertje uit te delen."  (4)

Dat laat onverlet om op avontuur te gaan om vast te stellen welke waarden we als de onze willen herkennen. En daarmee, al vertellend, te spreken over onze cultuur. Voor mijzelf gaat dat aanzienlijk verder dan schrijven over het incident van een voorstelling. Theater (en eigenlijk alle uitingen van kunst) als incident opvatten is zo'n beetje de snelste manier om het fenomeen om zeep te helpen. Of je er nu jongeren bij sleept, een hoge pet ophebt van het multiculturele, of dat je eigenlijk vooral wil dat de zaal vol zit, je eigen positie als beschouwer - aan het feit van journalistiek commentaar voorbij - is dan ook aan de orde.

Hoewel hij het heeft over literatuur, schetst Colin Wilson de minimale post welke de schrijver - ook die die, naar mijn mening, essays van belang wil verwoorden - moet betrekken: "all serious literature derives its power from contrast between the writer's symbols of value and the world he rejects. A man who feels perfectly at home in the world, who accepts life as it comes and sees no reason for complaint, will be almost certainly incapable of producing interesting litterature. ... On the other hand, it is not enough to feel dissatisfied with 'this sorry scheme of things". A writer needs to have some idea - no matter how vague - of what he would actually prefer."  (5)

Die benadering zou me wel bevallen. Het levert ruimte voor beschrijving van wat mogelijk is. Van een proces. Van een idiotie. Van een obsessieve betrokkenheid van de makers van theater op weg naar die momenten waarop een engel op bezoek komt en alles wat een voorstelling kan zijn op z'n plek zit, en het publiek dit weet omdat ze het voelen.

Claus Peymann beschrijft dat als een puur politieke daad: "Het politieke van het toneel" zo stelt hij, " zit in het fundamentele karakter: mensen komen bijeen en reageren samen op wat hun wordt voorgespeeld. Dat is een politiek proces. Het grote contrast vormt de televisie, met die vereenzaamde kijkers. Gezamenlijke angst en weemoed of gezamenlijke schrik en geschater zijn daar onmogelijk, en solidariteit wel in de laatste plaats. Het toneel heeft een ander soort kracht: het neemt de toeschouwer mee naar een gemeenschappelijke belevenis. Soms naar een gemeenschappelijke verlossing, naar een catharsis waarbij alle betrokkenen gedurende een utopische seconde in goede mensen veranderen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ze het volgende moment niet opnieuw kunnen veranderen in kleinburgers, alcoholisten, wegpiraten, kinderverkrachters, nazi's of de massamoordenaars die ze waren. Die heilige seconde, waar ze allemaal naar toe leven en waarin dan ook een 'doodse stilte' in de zaal ontstaat, komt overeen met de doodse stilte in de katholieke mis: het moment van de transsubstantie. Maar dat ogenblik is ook te vinden in eindeloze vrolijkheid, in grenzeloos geschater. Of in een luide kreet, omdat de pijn van de toeschouwer niet meer te dragen is. Het toneel laat ons het betere, het juistere leven zien. Het schenkt ons telkens weer een mensbeeld voorbij het cliché."  (6)

Beschouwen over theater als een grote verleidingsmanoeuvre, beschouwen over creatieve mededeelzaamheid. Beschouwen over een avond aan avond gevoerd gevecht waarin tal van theatermakers duizend doden sterven voor hen die dachten met de aanschaf van een kaartje klaar te zijn. Tot zover het ideaal, het sublieme moment. Je moet er wel over weten. Weten dat het kan, dat er geen garantie is vooraf; en dat kun je slechts weten wanneer een kritiek, de beschouwing, niet tot het incident van die ene avond beperkt blijft. Maar waar een voorstelling gevat wordt in z'n omgeving.

Citaat: "Waarschijnlijk beschikt alleen de kunst nog over de kracht om nieuwe gedachten te formuleren. ... De moralisten en utopisten moeten daar, in wat misschien het enige medium is dat nog niet stuk gemanipuleerd is, hun dromen en waarheden ruchtbaar maken."  (7)  Zo Peymann, zo niet Van der Ploeg die er een grote, jonge, veelkeurige toeristenindustrie van wil maken.

In de marge van de nieuwe schrijverij, van het ideale beschouwen, aan het incident van een op zichzelf staande voorstelling voorbij, moet ook een Staatssecretaris voor Cultuur zijn plaats krijgen. Hij immers mag afgerekend worden op het klimaat dat hij mogelijk moet maken opdat er met scherpzinnige bekommernis over waarden gesproken kan worden die nu eens niet in geld zijn uit te drukken. (Joseph Heller zal het toch niet over artistiek ondernemerschap gehad hebben toen hij opmerkte dat er tijden waren waarop "Rembrandt made more money selling imitations of himself by his students than selling originals.").  (8)

Ik wil gewoon niet langer klakkeloos de nieuwste vondsten van een wispelturige ambtenaar als decreten in de krant tegenkomen. Dat is weliswaar de verpakking waar morgen de vis in verkocht wordt, maar toch. Het is van belang dat voortdurend commentaar aanwezig is opdat al die in de ruimte geroepen slogans geen eigen leven gaan leiden. Geen eigen beoordelingskader worden; nu al wordt artistiek ondernemerschap als gegeven voor een optimaal waarde-oordeel ook elders gebruikt. Wil er ooit nog een klimaat groeien - in plaats van afkalven - waarin wat kunst in en van zichzelf is kan bestaan, dan dient bij voortduring en in toenemende mate getuigenis afgelegd. (Ik geef toe, dat gebeurt al wel, maar ik wil het besef van het belang hier nog eens onderstrepen). Commentaren aan het incident voorbij met de ruimte die Havel hier voor schetste, met de urgentie die John Darling trachtte uit te drukken, de stellingname van Wilson, en het denken van Lauwaerts; getuigen van een groter beeld. In een taal die niet debiliserend is, maar vanuit hoofd en hart - en bijzonder veel achtergrond-research, dus vooral ook niet lui - is verwoord.

Dan moet het vooral, hoe anders houdt je je op het scherp van de snede bezig met waarden, gaan over artistieke kwaliteit. Want terwijl we erbij zitten en ernaar kijken, verruimde Van der Ploeg het begrip (van artistieke kwaliteit) door over verschillende typen kwaliteit te spreken zoals ambachtelijke, vernieuwende, commerciële kwaliteit. Maar in feite relativeert hij het begrip artistieke kwaliteit, zeker wanneer men in ogenschouw neemt dat hij de grens tussen wat hij aanduidt als 'verheven' en 'populaire' cultuur vergaand laat vervagen. Uit de context van zijn omschrijving blijkt dat de waardering van de staatssecretaris voor de verheven cultuur niet bijzonder groot is. Het woord 'verheven' heeft een cynische ondertoon en getuigt van een nauwelijks verholen minachting. "In zijn ijver om de erkende cultuur van zijn voetstuk te halen, ontluistert de staatssecretaris niet alleen het begrip artistieke kwaliteit, maar maakt hij ook ruim baan voor een populistische cultuuropvatting." Aldus Paul Kuypers  (9), in 'Het Vloeiend Universum van de Staat', een behartenswaardig voorbeeld van het essay, gepubliceerd door Kunsten '92.

Het draait ook eigenlijk niet om Van der Ploeg. Voor hem tien anderen. De staatssecretaris is niet eens de verpersoonlijking van een trend maar gewoon een ambitieus politicus waarover Joseph Heller al twee verhelderende uitspraken deed: "Politics and good intentions do not mix."  (10)  en "Politics and knowledge (do) not mix either." De trend zelf was er al sinds het begin van de jaren negentig en ruimhartig besproken door Robert Hughes in 'Culture of Complaint' waarin tal van fenomenen aan de orde kwamen - nu geopperd door Van der Ploeg - die leidden tot het steeds lager leggen van de lat als onvermijdelijk gevolg van de denkbeelden. "Multiculturalism and cultural diversity ... shade over in pious hobbyism. They produce little that might, in aesthetic terms, challenge, refine, criticize or in any way extend the thinking of the status quo. They are designed to appease a populist mentality that contents itself with the easy task of 'supporting ethnicity and gender differences in the arts' instead of the hard one of looking for real excellence. Most of the 'art' that results from such programs is affirmative, prolix kitsch."  (11)

Is dat wel wat we wensen, zou het zo zijn dat ook wij de waarden hadden losgelaten?

Vorig jaar werd er uitbundig rechtspraak bedreven rond de vraag of Calvin Klein (parfums en aftershaves) plagiaat pleegde op wat Versace op dit gebied leverde. De advocaten van de twee multinationals van onze goede smaak waren aanwezig met overvolle bewijslast van het een of het ander maar in de dossiers was niets te vinden over de luchtjes zelf, het eigenlijk produkt. Het ging slechts over het imago waarmee het produkt wereldwijd werd verkocht. George Smiley - hoofdpersoon in menige reflectie op de wereld geschreven door John le Carr' - vertaalt onze rol in die wereld uiterst pragmatisch, alsof er geen luchtje aan zit, met onverenigbare tegenstrijdigheden: "To be inhuman in defence of our humanity, harsh in defence of compassion. To be single-minded in defense of our disparity."  (12)

In die wereld getuigen Jens Hillje en Thomas Ostermeier, twee van de vier die het nieuwe leiderschap op zich zullen nemen van de Berlijnse Schaubühne; als 30-jarigen tonen ze opmerkelijk inzicht in de omgeving van hun taakopvatting:

"De kern waar het allemaal om draait is tragedie. Daar gaat het vertellen van verhalen over. Hetgeen wat het postmodernisme ooit was - namelijk het terecht ter discussie stellen van totalitaire vormen van de moderne cultuur en de oneindige uitbreiding van het heden door het verlies van het subject en de fragmentarisering van ervaring met de wereld - is tegenwoordig nog maar een luxe probleem van de jaren tachtig. Tot in de jaren negentig blijft men zich wanhopig vast klampen aan een intellectuele houding, een denken dat het einde van de geschiedenis beweert. Maar we leven nu, op zijn laatst sinds 1989, in een wereld, waar de geschiedenis opeens weer aanwezig is - en een uiterste onzekerheid van de toekomst, zoals we dat al tientallen jaren niet meer hebben meegemaakt."

"Tragische wereldervaring - met dit begrip voel ik me zeer verbonden. De onoplosbaarheid van tegenstrijdigheden. Het moment dat er geen goed en kwaad meer bestaat, waar alle beslissingen tot een catastrofe kunnen leiden."  (13)

Dat is een wereld waarin hoop kan bestaan maar nachtmerries mogelijk zijn: de wereld waarin economische principes aan alles wat humaan en waarde-bepalend is voorbij gaan. Een gruwelijk voorbeeld? Natuurlijk leent zich Kosovo eminent, maar Kosovo staat niet op zichzelf, Cambodja is er ook nog. Colin Wilson indachtig, een gruwelijk voorbeeld dus  (14): Cambodjanen willen nu eindelijk wel weer eens naar huis, op eigen plek opnieuw beginnen, grond ontginnen, daar verbouwen, daar met vrouw en kinderen wonen. Alleen liggen er nog zo'n vijf miljoen landmijnen in dat gebied voor de opruiming waarvan ruime fondsen beschikbaar waren. De laatste tijd echter slinken die fondsen aanzienlijk nu menige donor vindt dat het veel economischer is om voor slachtoffers - huidige telling 30.000 van hen die nog leven, zonder armen, benen, handen of voeten - protheses te verschaffen, dan nog meer geld te steken in de uiterst moeizame, kostbare en gevaarlijke opruiming van de mijnen zelf.

In die wereld, die ook de onze is, gaat het dus - zoveel zal toch wel duidelijk zijn geworden - wat mij betreft voorbij aan theaterjournalistiek alleen. Ik wil dan wel dat theater, en alle kunsten, beschouwelijk, genereus, en met passie worden beschreven in termen van cultuur en waarden waarvan we ook het belang weten te verwoorden. Dat is positie kiezen en je verantwoordelijkheid niet beperken tot de kunst op zich. ("Cultuur", om Havel nog een keer aan te halen, "in de breedste zin van het woord: dat is de cultuur van menselijke relaties, van menselijk bestaan, van menselijke werken, van menselijke activiteit, van publiek en politiek leven").

Woorden vinden in het urgente besef dat daarmee dan metterdaad een klimaat moet worden gecreëerd. Geen verdere uitverkoop, omdat kreupel door het leven gaan geen alternatief meer mag zijn. Dan is het ook aan ons ons bewust te zijn hoe zeer en hoe hoogst nodig onze getuigenissen juist nu zijn. ('De Kunst is het Kijken' is me dan werkelijk te dun). Juist nu behoor je de smartelijke roep van Ben Okri te kunnen verstaan op weg naar het zoeken van een antwoord: "Eén grote gedachte zal de toekomst van de wereld kunnen veranderen. Eén openbaring. Eén droom. Maar wie droomt die droom? Wie zal hem waar maken?"  (15)

Voor de rest van deze dag ligt de bal even op uw speelhelft. Ik wens u sterkte en plezier. Aan u is het woord. Ik dank u voor uw aandacht.


(1)  Peter Sloterdijk: Het Loon van de Ondernemersangst; in: Trouw, 11 april 1999
(2)  Vaclav Havel: The State of the Republic; in: The New York Review, 5 maart 1998
(3)  John Darling: On, UK, Fosse Books, 1999
(4)  Dirk Lauwaet; Artikels, in: De Gelaarsde Kat, Eves Gevaert, Brussel 1996
(5)  Colin Wilson; The Craft of the Novel, London, Victor Gollancz Ltd, 1977
(6)  Thomas Deichman in gesprek mt Claus Peymann; in: De Groene Amsterdammer, 23 april 1999
(7)   Id.
(8)  Joseph Heller; Picture This, London, MacMillan, 1988, p. 58
(9)  Paul Kuypers; Het vloeiend universum van de staat, Lezing 17 februari 1999, uitgegeven door Kunsten '92
(10) Heller (1988), p. 34
(11) Robert Hughes; Culture of Complaint; New York, Oxford University Press, 1993
(12) John LeCarré; The Honourable Schoolboy, New York, Knopf/Bantam Books, 1977
(13) Sehnsucht nach Welt; Gerhard Joerder in gesprek meet Thomas Ostermeier, Jens Hillje, Sasha Waltz en Jochen Sandig, in: Die Zeit, 22 april 1999
(14) Ron Moreau; Cambodian Landrush: Homesteading in Hell, in: Newsweek International, 8 maart 1999
(15) Ben Okri; Infinite Riches, London, Orion Books, 1999



Amsterdam (NL)

31

Theater Instituut Nederland