Ons terugtrekken is geen kunst |
Kanttekeningen bij de stand van zaken, openingsspeech Het Theater Festival 1992, Den Haag Als bronnen materiaal heb ik een boekje aangeschaft van Sun Tzu, een Chinees filosoof, later generaal, die zo'n 2500 jaar geleden 'De Kunst Van Oorlog' schreef. Ik kom er nog uit te citeren, maar wil beginnen met een gezegde, ook uit China, dat al opgeld deed in de 16e eeuw toen ook wij Nederlanders rond Kaap de Goede Hoop, na een jaar op een boot, in China terecht kwamen om er handel te drijven. Mao gaf het gezegde in z'n rode boekje wereldbekendheid. We kennen het dus allemaal: "Ook een reis van honderd mijl, begint met een kleine stap." Er gaat een schat aan historisch besef achter schuil; maar ik vraag me af of we er dezer dagen nog iets van begrijpen. Nu bereiken we ons doel liever gisteren dan vandaag en zijn vandaag alweer op weg om morgen weer iets anders na te jagen. We vinden het inmiddels volstrekt normaal dat we voor iedere stap vooruit, er twee terug doen, we merken het niet eens. De terug-trekkende beweging werd tot kunst verheven. We noemden dit het Kunstenplan en bakkeleien erover in een politiek debat. De Minister is "moe maar tevreden", ze is "een redelijk mens," met haar "valt te praten over een gedifferentieerde aanpak". Zij vind het debat een groot succes. Ik vind dat niet. Succes is niet de zelfgenoegzame tevredenheid van een grootste gemene deler. Succes is, we hadden het immers over kunst, of je je publiek die avond tot in het diepst van hun roerselen hebt geraakt. Sun Tzu: "Vechten om te overwinnen getuigt nauwelijks van superieure intelligentie; belangrijker is de weerstand van je vijand te breken." Wie was de vijand ook al weer? De politiek? De ambtenaren? Of wijzelf? Wij die de kunsten maken of bij de presentatie ervan betrokken zijn? Wat me een gruwel is, is dat wijzelf het materiaal leveren om ons vervolgens met de daaruit samengestelde, of daarop geinspireerde prietpraat te verstaan. Terwijl we wel wat anders te doen hebben. Namenlijk ons met heel ons hebben en houden te gooien op de inhoud van wat we te verrichten hebben: het waarom, het wat, en het hoe van ons vak. En niet de pseudo gebeurtenis van een discussie over voorraad beheer. Iedere keer weer trappen we in dezelfde truc. We verzinnen zelf de teksten die we even later als nieuw catechismus op ons brood krijgen. Het gaat ook niet over de kwaliteit van dit kunstenplan, het is niet beter of slechter dan een vorig plan. Ik doel op de kwaliteit van de discussie die met optellen en aftrekken in de weer is. Met buitenkant, niet met inhoud. Vaag herinneren we ons dat als we dat willen we de samenleving kunnen veranderen. Maar we zijn vergeten dat het begin van die veranderingen dan wel bij onszelf moet liggen. En niet bij de buren. U ziet 'Kunst Van Oorlog' laat zich nu ook anders lezen. Niet als recept voor gebiedsuitbreiding of conflictmodellen, maar als filosofisch traktaat dat gaat over dingen waar je een heilig geloof voor had ontwikkeld want anders begon je er niet aan. Dezelfde spiegeltjes en kralen waar we vroeger nog mooi weer mee speelden om met het aldus verdiende geld figuren als Rembrandt en de Kuyper te sponsoren, staan intussen hoog genoteerd als snuisterijen en hebbedingetje die wij nu zelf willen bezitten. Max Frisch wijt die tendens aan de technologische vooruitgang. Als: "het kunstje de wereld zo in te richten dat we hem niet meer hoeven te beleven." Ik wil het nog dichterbij, persoonlijker. We nemen voetstoots aan dat we een fatsoenlijk land zijn dat kunst schept, presenteert of herschept om het vervolgens toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek. Het klinkt redelijk. We krijgen er een mooi gevoel bij. Wat we niet in de gaten hebben is dat we die bewering in omgekeerde volgorde toepassen. We hebben er een vormkwestie van gemaakt. Inhoud is niet aan de orde, ook al zijn de gevolgen verstrekkend: het zo breed mogelijke publiek is norm geworden voor de kunst die we nog gecreerd willen zien. Voor zover nog aan de orde slaan we het proces van ontvankelijk-, en toegangkelijk-, maken maar over. Of zeggen terloops dat de kunstenaar dat er maar even bij moet doen. Of op tekst van de Minister:"Mijn eerste gedachte is niet te korten op de instellingen, maar de publieksparticipatie te bevorderen en daar geld uit te halen en dat geld te besteden in de kunstensector zelf." Kunst, niet alleen als amusement, maar ook nog als ordinaire rekentruc: publieksparticipatie als inkomsten bron? Bevorderen van publieksparticipatie levert geen geld op, dat kost geld. Alleen dat begint bij het Ministerie van Onderwijs, en wel zo vroeg mogelijk, zodat je je op termijn kunt verheugen op een publiek met fijn ontwikkelde antennes voor avontuur. Bij het Kunst-onderwijs had de volgende lichting allang uitgebroed moeten zijn om vandaag al de vloer aan te vegen met wat we nog halfslachtig bejubelen. Vorig jaar nog sprak op deze plek de heer de Ruiter, voorzitter van de Raad voor de Kunst, over post-academiale opleidingen; de prioriteit ervan is in het kunstenplan niet meer terug te vinden. Zo, is "Investeren in Cultuur" gewoon boerenbedrog. Wij als gemeenschap kijken toe en zeggen dat het zo wel goed is. De cultuur filosoof Herbert Read geeft daar betekenis aan in een serie opstellen onder de titel 'To Hell With Culture': "Alas, it is perfectly possible for the whole process of civilisation to carry on without art." 'To carry on'- the phrase has a provisional ring; and from a wider point of view it is equally certain that a civilisation without art will perish-, perish materially and fade from the memory of mankind". Dat werkje laten we nu de politiek even opknappen. We doen dat vrij konsekwent. Zelfs voor de opening van dit festival spelen we leentjebuur bij de politiek. We noemen dus deze toespraak: The State of the Union. Zij die het in de politiek voor het zeggen hebben worden aldus op hun wenken bediend. Aan de avant-garde hadden ze allang geen boodschap meer. Van de kunsten is niet werkelijk iets te vrezen. Kunst als soortnaam behouden we nog al bedoelen we alleen amusement. De kunstenaar zelf als volstrekte trivialiteit in ons nieuwe wereldbeeld verwerkt. Triviaal: te verwaarlozen, zo dood als een pier. Nieuw is die behoefte niet. Nieuw is dat de kunstenaar zelf zich aan die visie lijkt aan te passen. Om te overleven. Niet om zich nog af te vragen waarom en hoe dat ook alweer van belang was. En daar in creativiteit uitspraken over te doen. Allemaal in het land dat ik zo net nog fatsoenlijk noemde. Hier sta ik dan. Een festival te openen: de opening als pseudo evenement. Met z'n allen rond de dorpspomp, een item levert het allicht op. Die verwachting conform mag ik dan ook spreken van verschroeide aarde. Van provinciale kaalslag en van brak land. Ook dit festival doet aan de poppenkast mee. Alleen van de kunstenaars die straks voorstellingen maken mag je iets anders verwachten. De voorstellingen zelf als springlevend bewijs van het tegendeel van wat ik te beweren heb. Waarom anders zou je een vak kiezen waarin je dagelijks willens en wetens zo kwetsbaar moet zijn. Je kunstenaarsschap, de meest persoonlijke expressie ervan, delen met het brede publiek dat je maar al te graag zal verzekeren dat je 't niet goed deed. Zoals we al voor het festival kranten hebben volgekletst over de abominabele keus van de jury. We weten nu dat de selectie niet deugt, de jury fout, het programma een aanfluiting. Tel uit je winst. Eigenlijk had de Minister dus gelijk om het mes in de subsidiering te zetten. Wijzelf dragen daartoe bij met een gedrag dat vraagt om haar "gedifferienteerde aanpak". Investeren zo beamen wij, is kappen in de wildgroei. Het volkstuintje moet nodig gewied. Uitsluitend voor de vorm vechten we nog over wie er weg moet, wie mag blijven. Al snel wordt duidelijk hoe weinig echte onderduikadressen er nog in Nederland zijn. Zolang we ons laten verleiden over geld te praten is het bewijs voor meer geld in ieder geval nooit te leveren. Minder moet dan vertaald als teken van belangstelling, van verminderde waardering. Die 5% minder is de echte ramp zelfs niet. Het over-duidelijk signaal is dat wel. En dat pakken we meteen op. Zakelijk: kunst is handelswaar. Investeren we: moeten we er wel wat aan verdienen. Dat is jammer. Want hoe zeer de schijn nu al bedriegt, aan kunst verdien je niet. De waarde wordt pas meetbaar en duidelijk als we het kwijt zijn. Het rare is dat geen hond zich nog verheugt over het feit dat Nederland, door bewuste investeringen in een andere tijd, nu zoveel kwaliteit biedt dat er meer in plaats van minder geld aanwijsbaar goed besteed zal kunnen worden. Je kunt daar ook enthousiast en trots op zijn. En dat letterlijk onze State of the Union. Maar verdomd als't niet waar is, we worden er nerveus van blijkbaar. We willen kunst klein krijgen. Verkleinwoorden zijn ons aan het hart gebakken. Zoals stapjes maken. Stapje voor stapje. Terug. Aan de orde is ook eigenlijk niet de State of the Union, maar de Status van de Kunstenaar. Een begrip waar de politiek tien jaar geleden al grote belangstelling voor had. Onder auspiciën van de Unesco werd er nog een congres aan gewijd. En hoewel ik me de uitkomst niet meer herinner, of de kunstenaar nu wel of niet een status aangemeten kreeg, ook toen was al duidelijk dat het niet ging om de behoeften van de kunst maar die van de politiek. In 1947 was het blijkbaar overzichtelijker. Toen Brecht in Oost Berlijn aankwam werd hem gevraagd wat hij nodig had: "Geld", zij hij. "Daar zorgen we voor", was het antwoord, "anders nog iets?" "Meer geld", zei Brecht. En wat het ons in ieder geval opleverde was zijn oeuvre. Die dialoog is nu ondenkbaar. Sun Tzu zegt: "De uitkomst van honderd gevechten hoef je nimmer te vrezen vermits je zowel de vijand kent als jezelf. Heb je slechts weet van een van de twee dan verlies je zo vaak als je wint. Ken je geen van beiden dan ben je verloren." Mij is intussen duidelijk dat we de vijand niet buiten ons zullen vinden. De vijand zijn we zelf. (Daarin had Sun Tzu nog niet voorzien.) Het moet de verklaring zijn waarom we niet in staat blijken politici gerust te stellen dat ze echt niet in kunst geïntereseerd behoeven te zijn. Sterker, dat het goed gaat met de kunst zolang ze zich er niet mee bemoeien: gewoon ruimte tussen economie en politiek voor kunst laten en dat steunen, meer niet. Zolang we daar niet in slagen, hebben we de politiek geholpen met het creeren van een status die nu juist de kunsten zelf niet van node hebben. Op het moment dat je politiek vast kunt stellen wat de status is, kun je ook bepalen hoeveel geld dat mag kosten. Minder dus. Zodat we nog zeer recent hebben mogen horen dat "de kunst gered is". En dus het budget 5% gekort. Daar zie je het fatale misverstand dat ontstaat doordat het begrip status uitgaat van politiek. Terwijl het juist de politiek dient te zijn die uit gaat van de kunst. In de woorden van Jack Lang uit een tijd waarin hij z'n cultuurbudget wilde, kon en mocht verdubbelen: "Cultuurpolitiek is niet een kwestie van subsidie alleen. We kunnen ook waardigheid geven." Waardigheid, dat is wat anders als status. Ik citeer wijlen Jurriaan Schrofer, onuitputtelijk op de bres voor kunst: "Wanneer het niet de functie, maar een niet onbelangrijke functie van kunst kan zijn je af te vragen wat de waarden zijn, waarvoor, waarmee, waartoe je leeft, om dat gestalte te geven, dat in beeld, woord etc. tot uitdrukking te brengen, dus ook voelbaar en tastbaar te maken, als je het over die functie hebt, dan kun je constateren dat dit in de maatschappij waarin we nu leven, niet van de kunst gevraagd wordt. Dat aan de kunst niet die functie wordt toegekend." Waarden: waarvoor, waarmee, waartoe je leeft; dat is wat anders als status. Jeff Nuttall, ooit oprichter van de People Show Londen, auteur en cultuurfilosoof: "Far better society realises its right to art and muster courage necessary to tolerate a discipline in its midst from which civic control must be withheld. Far better look upon such risk as adventure." Moed en Avontuur: dat is wat anders als status. Boekman: "De overheid heeft tot taak de schoonheid tot een element van het leven te maken." Schoonheid, wat anders dan status. Allemaal woorden en begrippen die we in toenemende mate nauwelijks nog de bek uit krijgen zonder een gevoel van gene. Het hogere is bijkans onbespreekbaar geworden. Ik citeer dus maar weer Herbert Read: "My conclusion is that arts in its creative aspects has little concern for democracy, or any other political system. It is an unpolitical manifestation of the human spirit, and though politicians may use it or abuse it for their ends, they can neither create it nor control it - nor destroy it. This, however, does not mean that society can ignore its artists. Indeed my strongest belief is precisely the contrary. Art is always the index of social vitality, the moving finger that records the destiny of a civilisation. A wise statesman should keep an anxious eye on this graph, for it is more significant than a decline in exports or a fall in the value of the nation's currency." Jack Lang, intussen Cultuur en Onderwijs in zijn portefeuille en bovendien Minister van de "Grand Traveaux" - een ideale combinatie zou je zo zeggen om wijsheid en staatsmansschap met elkaar te combineren, is intussen anders over cultuur gaan denken en neigt nu naar de populistische toepassing. Hij schuift op naar economie: de tijdgeest conform maakte hij zich dus sterk voor de komst van Euro Disney naar juist Parijs. De anderen die ik citeerde zijn overleden en wij hebben daar onze conversatie al op aangepast. Peter Sellars nog niet. Vorige week was in de Volkskrant van hem de volgende uitspraak te lezen: "Nieuwe gedachten komen niet meer van de politici. En zeker niet van de economen. Die zijn volkomen verloren. De beurt is weer aan de kunst om iets van nieuw leiderschap te tonen. ./. Waarom zou je nog kunst brengen? Om andere beelden te creeren. Anders hebben we alleen nog maar de beelden van kranten en televisie. Die zijn tot stilstand gekomen. Versteend. De enige weg om beelden in de samenleving te introduceren die nog iets zeggen, die niet alleen een houding tonen maar ook een geestesproces, is de kunst." Misschien kunnen we het doen zoals de schrijver Scott Momaday zich dat voorstelt: "We are what we imagine; our very existance consists in our imagination of ourselves. The greatest tragedy that can befall us is to go unimagined." Nou die tragedie spelen we al een tijdje. Met minimum aan fantasie: trots zijn we op iedere nieuwe vondst. Met 'theaterspreiding' deden we een gooi naar iets moois en wisten het al snel terug te brengen tot een vraagstuk van distributie en transport. Bij 'sociaal relevant' waren we nog sneller tevreden als de acteur in een klassiek stuk een modern pak aantrok, blij als we waren dat het nu ook 'eigentijds' was geworden. We overwogen serieus de invoering van een 'afname fonds' voornamelijk om de statistiek van het kunstenbedrijf te gerieven, en met 'sociale respons' kunnen we het fenomeen van nivellering gaan meten. Nog blij met het woord 'werkplaats' waar avontuur gemaakt ging worden, gebruikten we het om greep op de geldstroom te krijgen. 'Topkunst' werd de bevlogen term voor de definitieve acceptatie van een sterrensysteem. En 'glijmiddel' de wonderolie om de rest kwijt te raken. Van wat ons bij 'internationalisering' voor ogen stond getuigt het beeld van Mevrouw Janneke Brinkman, naambordje plus functie "artist" op de borst gespeld, blij rondstappend in gezelschap van de kroonprins en haar fractieleider, tussen haar door Nederland in Japan gepresenteerde aquarellen. Ondertussen reserveren we voor het woord beschaving 0.05%, in de staatskas; hadden we fantasie dan zou het begrip wel meer opleveren. In tegendeel. We ontdekten een groeimarkt voor 'management in de kunsten' en wel met zoveel succes dat we de kunsten zelf al bijna weggesaneerd hebben. WVC hoeven we daar binnenkort niet meer op aan te spreken. Daarvoor krijgen we immers het 'Fonds voor de Podium Kunsten'. Wij leverden het materiaal. De ambtenarij schreef de teksten. En wij stonden erbij en keken ernaar: "We've met the enemy, the enemy is us" Want zo interpreteren wij fantasie nu. Zo investeren wij, die de kunsten behoren te bewaken, in cultuur. Om ons vervolgens uit de puinhoop, die we zelf hielpen aanrichten, te laten redden door de verpersoonlijking van politiek cynisme: de heren Niessen en Beinema. We zijn al vol goede hoop wanneer zij ons verzekeren dat er bij een volgende verkiezing de paragraaf in de politieke programma's gewijd aan cultuur wat groter zal worden. Dat we ons ongerief geinstitionaliseerd kunnen weten moet ons blijkbaar troosten. Als dat het doekje voor het bloeden is dan hebben we ons werkelijk al laten afschrijven. Maar andermaal weten we daar raad op en maken de "Vereniging Kunsten 92", waarna ik er werkelijk een hard hoofd in begin te krijgen. Want wat is K'92 anders dan een gelegenheidsprodukt waarin gezworen vijanden elkaar plotseling kunnen vinden. Was het niet juist met Frans de Ruiter, dat ik met de heren Niessen en Beinema kennis maakte om bij hen de noodzaak te bepleiten van 'Een Deltaplan Voor De Kunsten'. De fantasie van Frans de Ruiter om daarmee aan te komen, valt hem niet te ontzeggen. Ook al legden de heren kunstspecialisten ons vervolgens geduldig uit dat een Deltaplan te groots van opzet en te abstract was en dat er dus politiek geen hand voor op elkaar te krijgen zou zijn. Nee, dat haal je de donder als zij onze representanten zijn. Ik noem ze daarom cynisch omdat ze over kunst niet anders kunnen spreken als in termen van politieke haalbaarheid. Maar het is erger. Ze worden op de voet gevolgd door onszelf. Geen wonder dus wanneer in dat klimaat argwaan troef is en kunst ons nog slechts vervult van achterdocht. Ongemakkelijk als we ons zijn gaan voelen met zaken als hartstocht, het sublieme, ogenblikken van genade en meer van dat moois. Literatuur is bestseller geworden, muziek een tophit, van een natuurtalent willen we niet horen, laat staan het gedogen, we maken er wel sterren van; van kunstprijzen een sterrenregen. Iedereen en alles tot object gemaakt. Een gift kunnen we niet anders meer zien als datgene wat onze behoefte te bezitten zal bevredigen. We vergelijken geen gelijke waarden meer met elkaar, maar ongelijke, en doen alsof juist die gelijk zijn. Het aardige van kunst is nu juist dat het ruimte schept, onze ervaringen vergroot, ons begrippenarsenaal uitbreidt in plaats van beperkt. Onze fantasie stimuleert en nieuwe gezichtspunten oplevert. Menselijke waarden herkenbaar maakt, ons bewustzijn met anderssoortige exercities confronterend om bij de pinken te blijven. Hebben we het gevecht om die kwaliteit van ons bestaan dan werkelijk opgegeven? Zijn spiegeltjes en kralen werkelijk al ons meest trotse bezit? Sun Tzu zegt: "Het is mogelijk dat je kunt weten hoe te overwinnen. Maar het niet kunt uitvoeren." Dat is weliswaar heel wijs, geruststellen doet het me niet. Blijft over de State of the Union om daar met hartstocht te getuigen voor de kunsten. Een uitspraak indachtig die, in Moskou, aldaar ontreddering van een hele samenleving overziend, me deed vragen wat en hoe ik in 's hemelsnaam kon bijdragen ten goede. Het onverwachte antwoord luidde: "Niets. Dit moeten we zelf oplossen. Het enige wat er voor jou overblijft is getuige te zijn. Getuigenis af te leggen". Wil me dan toestaan te spreken van de sublieme vormen van kunst die we nog hebben. Me voor de gelegenheid concentrerend op vooral die kunsten die alleen dan en daar op het moment dat ze plaats grijpen bestaan. Die uniek en enig zijn op het moment dat ze tot klinken gebracht, zichtbaar gemaakt, als ervaring worden aangeboden. Alleen dan, op dat moment een beroep doen op al onze zintuigen. Ontvangen kunnen worden opdat we voor veel langer kunnen weten dat die momenten bestonden. Dat er sprake is van genade omdat we ons dit eigen mogen maken zonder het ooit te hoeven bezitten. Die kunst, voor wier bestaan ik het meest beducht ben in deze tijd, is niet te koop. Ik wil er dan ook van getuigen dat we alles wat dat betekent aan het verkwanselen zijn. Ik wil vaststellen dat de tekst voor "Investeren" in cultuur nog geschreven moet worden, dat ieder debat dat we wijden aan de tekst die er nu is 5% kost; zoveel is bekend. Nog zo'n stapje en de schade is niet meer in geld uit te drukken. Ironisch genoeg op het moment waarop we nog slechts in geld het woord beschaving denken te begrijpen. Om de dagsluiting toch nog mooi te eindigen, een kort gedicht van Rumi, die in het Perzie van de 13e eeuw leefde: "Een nacht wordt pijnlijk vol gepraat. M'n meest onderdrukte geheimen: Bij alles gaat het om liefde of de afwezigheid ervan. Deze avond zal voorbij gaan. Dan hebben we werk te doen" |